Spreektaal: zompig taalmoeras of groen voedselbos?

Spreektaal

André Hazes broedde op een nieuw nummer. ‘Ze stond op het perron, ik wou dat ik haar kon’. De producer van André waarschuwde hem: ‘Dat is geen best Nederlands André!’ Waarop hij de onsterfelijke woorden sprak: ‘Maar zo zeg je het wel’. Spreektaal noemen we dat: taal die ontstaat waar het gesproken wordt. Op straat, over de schutting. Onbevangen en zonder regeltjes. Het kiemt als groen tussen de tegels van het Nederlands.

Dat schept herkenning, maar ook afgrijzen. ‘Het zompige moeras waar de roemrijke taalcultuur doorweekt en besmeurd in wegzakt’. Wat te doen? Omarmen? Of de botte schoffel en wegsaneren?

Spraakwater

Maar onze tijdgeest heeft geen natte poten, maar dorst. De droogte van deze zomer vraagt om een ander straatbeeld. Minder tegels betekent meer grondwater. Meer bomen betekent minder  stadshitte. Zo ook met spraakwater: hoe meer spraakwater, hoe kleurrijker onze wereld.

Taalcreativiteit

Dat het Nederlands lied zoveel populairder geworden is, komt omdat het in aanspreektaal vergroend is. Neem nou de band Goldband: lentegroen, creatief, raakbaar, recht voor zijn raap. En de club van meezingers groeit mee, zij aan zij, rijen dik. Net als bij André destijds.

Dus plat gezegd: niet of/of maar en/en. Want waar taalcreativiteit de kop opsteekt hoeft cultuur niet te vrezen: het verrijkt, en voorkomt uitdroging. Wat telt is wat aanspreekt.